Xella 2.0; op de elfde van de elfde heeft de Hoge Raad wederom twee belangrijke arresten gewezen over ‘’slapende dienstverbanden’’.
In 2019 oordeelde de Hoge Raad in de Xella-beschikking dat een werkgever gehouden kan worden om mee te werken aan de beëindiging van een slapend dienstverband. Een slapend dienstverband is een dienstverband dat doorloopt zonder dat er wordt gewerkt door de werknemer in verband met ziekte/arbeidsongeschiktheid, waarbij eveneens (na 104 weken) de loondoorbetalingsverplichting is gestopt. De Hoge Raad oordeelde dat een werkgever in zulke gevallen dient in te stemmen met het redelijke voorstel van de werknemer om tot einde arbeidsovereenkomst te komen, waarbij de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer moet worden betaald. Dit op grond van goed werkgeverschap (7:611 BW). Dit noemt men de ‘’Xella-norm’’.
Dit zorgde voor de nodige vragen, mede omdat werkgevers ook een beroep kunnen doen op compensatie van de te betalen transitievergoeding van ‘’slapende werknemers’’ (Wet Compensatieregeling Transitievergoeding). Het UWV kan in dat geval, indien een werkgever aan een aantal voorwaarden voldoet, de door de werkgever aan de werknemer te betalen transitievergoeding compenseren. De wettelijke transitievergoeding is met de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) in het leven geroepen. Maar geldt het voorgaande ook voor diepslapers (waarvan het dienstverband slapend is geworden vóór 1 juli 2015 (inwerkingtreding WWZ)) en semi-slapers (waarvan het dienstverband slapend is geworden vóór 1 juli 2015, maar de ontslaggrond ontstond ná 1 juli 2015)?
Juist dit laatste aspect speelde een rol in de (wisselende) jurisprudentie op dit punt. Nu maakt de Hoge Raad in het eerste arrest (ECLI:NL:HR:2022:1576) duidelijk dat de verplichting van de werkgever om op grond van goed werkgeverschap in te stemmen met beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder betaling van de wettelijke transitievergoeding aan de werknemer, gebaseerd is op het feit dat de werkgever ten aanzien van die transitievergoeding gecompenseerd kan worden, althans aanspraak kan maken op voornoemde compensatie van het UWV (art. 7:673e BW). De Hoge Raad vervolgt:
‘’Bij de omstandigheid dat de Xella-norm berust op een wettelijke aanspraak op compensatie, past het te aanvaarden dat deze norm eerst gold vanaf het moment waarop werkgevers ervan konden uitgaan dat die aanspraak er zou komen. Vanaf dat moment kon van hen redelijkerwijs worden verwacht dat zij hun gedrag daarop afstemden. Hoewel al ruim voordien sprake was van een daartoe strekkend voornemen, was de komst van een wettelijke aanspraak op compensatie pas voldoende zeker met de publicatie van de Wet compensatieregeling transitievergoeding in het Staatsblad, dat wil zeggen op 20 juli 2018.’’
Met andere woorden: de verplichting van de werkgever om in te stemmen met een beëindiging van een slapend dienstverband onder betaling transitievergoeding geldt pas vanaf datum publicatie Wet Compensatieregeling Transitievergoeding (20 juli 2018). De Xella-verplichting geldt dus alleen voor zover een werknemer een dergelijk voorstel heeft gedaan op of na 20 juli 2018, alleen dan is de werkgever verplicht in te stemmen. Een werkgever handelt niet schadeplichtig indien het voorstel tot beëindiging is gedaan vóór 20 juli 2018.
De tweede uitspraak van de Hoge Raad – die eveneens verscheen op 11 november jl. – ziet met name op de zogeheten ‘’diepslapers’’, de slapende dienstverbanden die al vóór 1 juli 2015 (inwerkingtreding WWZ, met welke wet de transitievergoeding is geïntroduceerd) slapend zijn geworden. De vraag was of werkgevers in dat geval ook verplicht waren om mee te werken aan voornoemde beëindiging onder betaling van de transitievergoeding. Immers bestond vóór 1 juli 2015 de wettelijke transitievergoeding nog niet. Dit ook met het oog op de compensatieregeling die is ingegaan per 20 juli 2018.
De Hoge Raad maakt hier nu korte metten mee: ‘’Een werkgever die daartoe na 1 juli 2015 overgaat kan dus ook indien het gaat om een werknemer ten aanzien van wie vóór 1 juli 2015 de wachttijd was verstreken, op de voet van art. 7:673e BW aanspraak maken op compensatie. Daarbij is niet van belang of de bevoegdheid tot beëindiging uit hoofde van art. 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW, voor die datum is ontstaan, dan wel op of na die datum (‘diepslapers’, respectievelijk ‘semi-diepslapers’).
Kortom; ook werkgevers die de arbeidsovereenkomst vóór 1 juli 2015 hadden kunnen opzeggen, zijn dus gehouden in te stemmen met een voorstel van een werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder betaling van de transitievergoeding, zij het dat dit geldt voor voorstellen gedaan op of na 20 juli 2018.
Hiermee is het nodige ‘’beslecht’’ door de Hoge Raad, in ieder geval is duidelijk dat een werkgever verplicht is in te stemmen met beëindiging van een slapend dienstverband voor zover de werknemer dit (redelijke) voorstel heeft gedaan op of na 20 juli 2018 (datum publicatie Wet Compensatieregeling Transitievergoeding) én voor zover is voldaan aan art. 7:699 lid 1 en lid 3 BW, doch ongeacht of de arbeidsovereenkomst vóór of na 1 juli 2015 (invoering wettelijke transitievergoeding) slapend is geworden.
Mocht u hier vragen over hebben, schroom dan niet om contact op te nemen met onze arbeidsrechtadvocaten, Arco Blankestijn en Kim Fraterman.